Dromen met Romy Muijrers – Het levende Potlood
geschreven door Alex de Vries voor Mister Motley
Romy Muijrers (1990) is er meestal niet helemaal bij. Ze is met haar hoofd ergens anders. Ze is altijd een dromer geweest en werd dan ook Dromy genoemd. Ze wilde actrice worden maar toen haar auditie bij de toneelschool op niets uitliep, zei de bevriende kunstenaar Caren van Herwaarden dat ze haar tekeningen moest laten zien bij een toelating voor de kunstacademie. Ze werd meteen aangenomen op de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Daarmee had ze ook een ander doel bereikt: weg uit Roosendaal waar ze was opgegroeid zonder bij wie of wat dan ook aansluiting te vinden. Ze zat altijd in zichzelf verzonken te mijmeren en op haar kamer te tekenen. Op de academie in Den Haag kreeg die manier van doen opeens zin en betekenis.
Zonder er om gevraagd te hebben vindt Romy Muijrers van begin af aan in haar kunstenaarsbestaan aansluiting bij vooraanstaande tekenaars uit het land: Paul van der Eerden, Arno Kramer, Roland Sohier, Erik Mattijsen, Marcel van Eeden. Ze herkennen iets in haar en in haar werk waaraan ze zelf ook onderhevig zijn: de bijna obsessionele en soms zelfs maniakale manier om via de tekenkunst een wereld te scheppen waarin ze een zinvol onderkomen vinden, waar hun verlangens vorm krijgen in een fictioneel beeld dat waarachtiger is dan de werkelijkheid.
Opeens hoorde Romy Muijrers ergens bij zonder dat ze er zelf echt weet van had waar dat eigenlijk aan lag. Haar tekeningen waren er niet voor gemaakt om in een kunstzinnige omgeving te worden opgenomen. Ze maakte ze vooral voor zichzelf om een beeld te scheppen van onuitsprekelijke verlangens, voor affecties die buiten haar bereik bleven of die ze noodgedwongen al weer achter zich had gelaten, omdat ze verloren gingen voordat ze er erg in had.
Haar tekeningen maakt ze in langdurige sessies waarin haar concentratie zich verliest in een staat van afwezigheid waaruit ze zich steeds tevoorschijn roept. Er komt in die absentie iets duizelingwekkends op papier van een verloren tijd en een opgeloste ruimte die in zwart wit getekend weergeeft waaraan ze zich gevoelsmatig heeft uitgeleverd. Dat gaat gepaard met een sensualiteit die een suizelende gewaarwording teweegbrengt van eindeloze lijnen en patronen, van landschappelijkheid en menselijke figuratie die tijdens geconcentreerde vervoering tot stand worden gebracht.
Als je naar een tekening van Romy Muijrers kijkt ben je al gauw aan het zoeken om na te gaan of je iets kunt vinden wat je bekend voorkomt. Het is alsof je door een dik boek bladert op zoek naar een passage waarvan je hooguit weet dat die ergens linksboven of rechtsonder op een pagina moet staan. Door dat vruchteloze bladeren ontdek je andere zinnen die je was vergeten waardoor je wordt afgeleid van waar je naar op zoek was. De tekeningen van Romy Muijrers hebben in die zin een literaire toon en ze laat zich ook door schrijvers als Marcel Proust, Fernando Pessoa, Johann Wolfgang von Goethe en Georges Perec leiden om in de beleving van tijd, zinnelijkheid, gemoed en de ruimte rondom haar kunstenaarschap te realiseren. Door te tekenen laat ze zien dat ze in kleine, voorbijgaande momenten de zin van het bestaan ervaart en manifest kan maken.
Romy Muijrers heeft zelf ook die zoekende, bladerende manier van kijken. De getekende lijn is bij haar geen tastbaar gegeven, geen projectie die ze navolgt, maar een stroom die op het papier een weg vindt in een bedding waarvan ze de loop niet kent. De tekening is een gedachte, een herinnering of een vermoeden die als onwillekeurig te verrichten handelingen tot stand komen. De tekeningen komen heel fysiek direct uit haarzelf voort, waarbij ze zover gaat dat ze in feite op haar eigen huid tekent. De laatste tijd wrijft ze het tekenpapier eerst op haar eigen lichaam af dat ze heeft ingesmeerd met natte grafiet. Daarmee wordt ze zelf tot het levende potlood, vergelijkbaar met ‘le pinceau vivant’, het levende penseel van Yves Klein die met in blauwe verf gedrenkte naaktmodellen schilderde. Door antropometrisch gebruik te maken van zichzelf als levend potlood krijgt het papier van Romy Muijrers een onbestemd patroon van afgedrukte delen van haar lichaam die niet meer als zodanig herkenbaar de ondergrond vormen voor wat er uiteindelijk gestalte krijgt. Het is een manier van werken met beeldende gevoeligheid die aantoont hoe zij zich met haar werk vereenzelvigt, met huid en haar levert zij zich eraan uit..
Daarom tekent ze ook niet uitsluitend op het platte vlak, maar hebben haar tekeningen regelmatig een ruimtelijke of monumentale gestalte. Ze vormen zelf een lichamelijkheid. Ze omvatten iets wat er tussen haar en de wereld zit, hiaten van lucht en ruimte die ze als een mal van wat verloren is gegaan afvormt binnen haar werk. Met haar werkwijze streeft ze pure overgave aan het beeld na en laat ze zich overrompelen door wat er zich welhaast buiten haar om op het papier terecht komt. Het lijkt erop dat ze wil beheersen dat ze de beheersing verliest, dat de tekening zichzelf tekent. Vandaar ook dat eindeloze, uren aan een stuk doorwerken om te veroorzaken dat ze buiten zichzelf treedt. Die vorm van automatisch tekenen kent zo zijn beperkingen waardoor gummen gelijkwaardig is aan tekenen. Ze wil in de ontwikkeling van haar werk steeds beter weten waar de betekenis ligt van wat ze tekent. Haar aanstelling als stadtekenaar van Amsterdam door het Amsterdams Stadsarchief draagt daaraan bij. Binnen die opdracht speelt anders dan in haar andere werk de herkenbaarheid van wat ze tekent een rol. Ze richt zich op plekken in Amsterdam die ze kent en waarvan ze nagaat wat de tijd doet met de ruimte en de herinnering die ze eraan heeft.
Het zoekende tekenen van Romy Muijrers houdt niet in dat ze ook iets vindt. ‘Verlangen heeft geen vorm’ zegt ze, maar toch weet ze er in haar verbeelding een getekende betekenis aan toe te kennen; een betekenis die een bekentenis is.
Alex de Vries
2017